Een voordeel van alle aard is een voordeel dat een onderneming of werkgever toekent aan een werknemer of bedrijfsleider (bv. gsm, computer, een bedrijfswagen, een lening aan voordelig tarief, sociale maaltijden…). Een voordeel van alle aard wordt gelijkgeschakeld met beroepsinkomen. De ontvangende werknemer of bedrijfsleider betaalt belasting op het bedrag dat overeenkomt met de waarde van het voordeel van alle aard.
Er bestaan twee methoden om dit voordeel te ramen:
De Koning is bevoegd voor het bepalen van de tweede methode en heeft hier dan ook dankbaar gebruik van gemaakt. Zo zijn er forfaits voor het kosteloos ter beschikking stellen van (gedeelten van) onroerende goederen, één enkele kamer, PC, internetaansluiting, verwarming, elektriciteit,….
Nochtans kan het zijn dat de belastingplichtige een marktconforme bijdrage betaalt voor een voordeel dat de werkelijke waarde reflecteert. De belastingdienst hanteert hier een strikt standpunt en is van mening dat in zo’n geval het forfaitair belastbaar bedrag steeds primeert. De eigen bijdrage zou enkel maar kunnen worden afgetrokken van het forfaitair gewaardeerde voordeel. Of deze forfaitaire methode te allen tijde moet worden toegepast, is al enkele decennia voorwerp van discussie.
Het hof van beroep te Antwerpen sprak zich in een recent arrest van 28 mei 2019 over deze kwestie uit.
In deze zaak werd tussen de zaakvoerder en zijn BVBA een rekening-courant overeenkomst afgesproken waarbij tussen beide een rekening-courant verhouding ontstond waarin wederzijdse opeisbare schuldvordering en geldschulden werden opgenomen. Deze overeenkomst schreef een rentevoet van 4,5% voor.
De belastingdienst was het niet eens met de hoogte van de rentevoet. De gebruikte rentevoet was lager dan de referentierentevoet die in aanmerking wordt genomen voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd (9% voor aanslagjaar 2011). Volgens de belastingdienst mag niet afgeweken worden van de forfaitaire waardering van het voordeel alle aard. Het bewijs dat de werkelijke waarde van het voordeel lager ligt, doet volgens de belastingdienst, niet ter zake. De zaakvoerder zou daarmee een voordeel alle aard hebben genoten ter waarde van het verschil tussen de overeengekomen rentevoet (4,5%) en de referentierentevoet (9%).
Het hof van beroep verwierp het standpunt van de belastingdienst. Volgens het hof van beroep was de enkele vaststelling dat een vennootschap aan haar zaakvoerder een lening verstrekt, in elk geval onvoldoende als bewijs van het bestaan van een belastbaar voordeel van alle aard.
Er kan enkel sprake zijn van een voordeel alle aard indien er geen gelijkwaardige tegenprestatie is overeengekomen voor de verstrekte lening.
De referentierentevoet kan een vermoeden van voordeel alle aard scheppen maar de belastingplichtige kan nog steeds dit vermoeden weerleggen.
Ook de Raad van State merkte bij het voorontwerp op dat de forfaitaire raming van een voordeel alle aard de werkelijke waarde zoveel als mogelijk moet benaderen. In casu bevestigde het hof van beroep het marktconforme karakter van de rentevoet. Het hof van beroep kwam tot de conclusie dat de zaakvoerder op basis van een voorgelegde studie/afgesloten krediet het vereiste tegenbewijs leverde.
In tegenstelling tot de belastingdienst is de belastingplichtige niet gebonden door de forfaitaire raming van het voordeel van alle aard. Met het nodige tegenbewijs is de belastingplichtige immers altijd in staat het vermoeden van een voordeel alle aard te weerleggen en de werkelijke waarde van het voordeel aan te tonen. Het hof van beroep te Antwerpen geeft met het arrest voorrang aan de werkelijke waarde van het voordeel en schuift de strikte toepassing van de forfaits aan de kant.